Het stijltje

Böhmische- en Mährische blaasmuziek

De Isseltaler Musikanten zijn gespecialiseerd in de Böhmische Egerländerblaasmuziek.

Egerländer muziek is oorspronkelijk volksmuziek uit het Egerland, een regio in het noordwesten van Bohemen (tegenwoordig in Tsjechië rond de stad Cheb (Duits: Eger) en de rivier Eger (Tsjechisch: Ohře). De stad en de rivier heten in het Duits allebei Eger. De muziekstijl is gebaseerd op de Boheemse volksmuziek en te vergelijken met Zuid-Duitse en Oostenrijkse muziek.

Egerland behoorde sinds 1627 – net als de rest van Bohemen – tot de Habsburgse monarchie en maakte sinds 1918 deel uit van de nieuwe republiek Tsjecho-Slowakije. De Duitstalige minderheid, die zich vooral in het Sudetenland en andere grensgebieden concentreerde, moest er genoegen mee nemen dat uitsluitend Tsjechisch en Slowaaks als officiële talen werden erkend. Dit vormde een voedingsbodem voor het opkomen van de nazi’s. Na de conferentie van München in 1938 werd het Egerland met andere overwegend Duitstalige gebieden in Tsjechië bezet door Duitse troepen en ingelijfd bij het Duitse Rijk.

Na de Tweede Wereldoorlog namen Tsjechische nationalisten wraak. De meerderheid van Sudeten-Duitsers werd met geweld uit het Egerland verdreven naar de bezettingszones in de latere Bondsrepubliek Duitsland. In het buitenland (hoofdzakelijk Duitsland) bleven ze hun traditionele volksmuziek spelen en deze werd in de jaren 50 erg populair. De bekendste vertolker was musicus en dirigent Ernst Mosch met zijn Original Egerländer Musikanten. Na het overlijden van Mosch is de kapel onder leiding komen te staan van Ernst Hutter. Hij was trombonist in de kapel in de tijd van Ernst Mosch. (bron: Wikipedia).

In het onderstaande artikel van de hand van Simon Meurs wordt het verschil tussen de beide muziekstromingen uiteengezet.

Inleiding

Deze uiteenzetting is bedoeld om eenieder nader kennis te laten maken met de verschillen, maar ook met de overeenkomsten tussen deze gehanteerde begrippen.

Ondergetekende wil zich op geen enkele wijze opwerpen als deskundige op dit gebied, want mijns inziens zijn de enige deskundigen op het gebied van Böhmische- en Moravische muziek de bewoners van de betreffende landstreken zelf. We hebben het immers over volksmuziek! Naast de bevolking van Tsjechië zelf ben ik er ook van overtuigd dat er in het land op beider gebied ook mensen zijn die, gezien hun staat van dienst, ook zeker tot de deskundigen op hun gebied gerekend mogen worden. Laat u zich door middel van deze uiteenzetting nader informeren over de geschiedenis en achtergronden van de verschillende muziekstijlen met hun specifieke stilering en bezetting.

De overeenkomsten en verschillen

Zonder al te diep in te gaan op de geografie en de geschiedenis is het toch noodzakelijk hier iets over te vertellen. Als het over de geografie gaat, hebben we het over de huidige republiek Tsjechië: 
De Tsjechische Republiek, bestaat uit de historische landen Bohemen, Moravië en een deel van Silesië. 
Bohemen is het westelijk en centrale deel van Tsjechië dat beschikt over een divers landschap, van glooiend tot bergachtig en bosrijk en is een typisch bierland. Het kent een redelijk grote welvaart en dat uit zich in een gedegen en rustige levensstijl.
Moravië beslaat het meer oostelijk deel van Tsjechië en grenst aan Slowakije. Moravië kent minder industrie, maar de landbouw is er van groot belang. Door de gunstige ligging tegen de heuvelruggen is deze streek uitgegroeid tot een prachtig wijngebied.
Tsjechië in zijn geheel lijkt op een ketelvormig dal, dat van alle kanten omgeven is door bergketens. Uit het oosten, westen, noorden en zuiden leidden hier door nauwe passen en rivierbekkens oeroude handelswegen binnen en doorkruisten elkaar in het hart van het land. In deze contreien ontmoetten en beïnvloedden elkaar de belangrijkste Europese volkeren met hun eigen cultuur, waardoor vermenging maar ook verbreiding van deze culturen plaats kon vinden.
Belangrijk aspect bij deze verbreiding en vermenging van culturen is natuurlijk het muziekleven. Al voor 1800 werden de voortreffelijke muzikale kwaliteiten van de Bohemers door avontuurlijke Europese reizigers geroemd. Dat was ook geen wonder, want zowel in West-, als in Noord-Bohemen en in Moravië heersten in de 18e eeuw dezelfde voortreffelijke condities. De adel onderhield het muziekonderwijs voor haar onderdanen en de Kantors van iedere deelstaat waren de docenten van dit “Europese Conservatorium“, zoals Bohemen werd genoemd.
Rond het woord Böhmen heerst overigens een verstrekkende spraakverwarring die begon bij de gelijkstelling van land en volk in de Tsjechische taal. Het woord “český” betekent namelijk 
“Böhmisch”, maar ook “Tsjechisch”. Tot de 20e eeuw werd “český” gebruikt als het tegenovergestelde van het patriottische “Böhmisch”. Tot 1918 drongen de Tsjechen er in hun nationalistische strijd op aan het woord “český” wel steeds te vervangen door “Böhmisch”. Het gevolg is dat nu, na 1945, bij de herdruk van publicaties van Böhmische- en Mährische muziek het bedoelde woord “Böhmisch” bij Duitse vertalingen steeds wordt weergegeven als “Tsjechisch”. Als er dus van een problematiek van de Böhmische- en Mährische muziek kan worden gesproken, dan is nationalisme van beide zijden hieraan schuld. Met deze spraakverwarring als oorzaak werd het begrip “Böhmisch” in het Duitse muziekleven na 1945 met veel meer intensiteit gebruikt als sinds de 18e eeuw ooit het geval was geweest. Eeuwenlang woonden etnische Duitsers naast Tsjechen in wat eens Bohemen en Moravië heette, vervolgens onderdeel uitmaakte van Tsjechoslowakije en nu Tsjechië is. Na de Tweede Wereldoorlog werden de Sudeten-Duitsers, waarvan velen de Duitse invasie met gejuich hadden begroet, zonder pardon het land uitgezet. De overwegende meerderheid van de Duitse muzikanten uit Bohemen en Moravië vond in Duitsland zijn weg en bracht bijna overal in het openbare muziekleven veranderingen teweeg. Vanaf dat moment was het instromen van het Böhmische element éénzijdig Duits. Tot die tijd immers kwam de Böhmische invloed tot stand door een symbiose van Duitsers en Tsjechen. 
Deze laatste getuigen van deze Oost-Midden-Europese musiceerstijl worden tegenwoordig als de typische vertegenwoordigers van de Böhmische muziekopvatting gezien, vooral omdat de Tsjechen vanaf 1947 geen mogelijkheid hadden actief op het West-Europese muziekleven in te werken. Als Böhmische muzikant geldt in Duitsland dus ook vandaag de dag eveneens de Sudetenduitser.

Bohemen heeft van oudsher veel Duitse invloeden en Moravië veel Slavische invloed. Dit tekent zich ook weer af bij grote klassieke Tsjechische componisten. Zo stond, zeer algemeen gezegd, Smetana veel dichter bij de in Leipzig geboren Wagner en componeerde Antonin Dvorak meer in de geest van Johannes Brahms, die in Hamburg was geboren. De derde grote Tsjechische componist is de uit Moravië afkomstige Leos Janacek, van wie we kunnen zeggen dat hij zich nog meer bezighield met de Tsjechische volksmuziek in al zijn facetten dan zijn grote voorgangers Dvorak en Smetana.
Deze grote componisten hebben veelvuldig gebruik gemaakt van de specifieke inheemse volksmelodieën in hun prachtige symfonische werken. Typisch nationale dansen als Polka, Dumka en Furiant werden in deze werken aangehaald.

De bekendste van deze volksdansen is de polka: Een vlugge dans in 2/4 maat die zich in de negentiende eeuw in slechts drie jaar verspreidde van Praag via Wenen naar Parijs en van daar over de rest van de wereld. De polka is meestal opgebouwd uit korte frasen van twee maten die ook karakteristiek zijn voor het Boheemse volkslied. 

De Dumka stamt van oorsprong uit de Oekraïne, maar neemt in de Tsjechische klassieke muziek een aparte plaats in met zijn langzame sentimentele karakter.
De Furiant is een van oudsher bekende dans uit Tsjecho-Slowakije (Bohemen) in beurtelings drie 2/4-maten en twee 3/4-maten. Ook hiervan zijn weer beroemde voorbeelden te vinden bij Smetana en Dvorak.
In de volksmuziek zoals wij die tegenwoordig kennen komen van deze dansen de polka zeer vaak en in Moravië heel af en toe de furiant nog voor. Daarnaast natuurlijk de wals en de ländler, welke niet voor niets ook wel Böhmerländer wordt genoemd.

Na deze uiteenzetting over de geografische ligging, de geschiedenis van de bevolking het ontstaan van de spraakverwarring en de mogelijkheden en onmogelijkheden van beïnvloeding van de cultuur, wordt duidelijk dat er van een strikte scheiding van twee, of misschien zelfs drie, Tsjechische volksmuziekstijlen geen sprake kan zijn. Toch hanteren we in grote lijnen ieder geval twee verschillende stijlen omdat er naast de overeenkomsten duidelijke verschillen zijn aan te geven. Deze zijn geografisch bepaald en gevoed door de volksaard, het karakter en de folklore van de beide gebieden.
Waarom er eventueel sprake zou kunnen zijn van drie volksmuziekstijlen is gelegen in het feit dat de volksmuziek uit het Egerland zou kunnen worden beschouwd als een eigen stijl, maar over het algemeen wordt deze muziekstijl gerekend tot de Böhmische blaasmuziek, omdat deze is gebaseerd op deze Böhmische muziek en omdat het Egerland geheel is gelegen in Bohemen. Ook bij de uiteenzetting van de diverse verschillen wordt verder uitgegaan van twee stijlen.

De Moravische muziekstijl
Kenmerkend voor de Moravische muziek is het vrij vlotte, maar vooral krachtige karakter geënt op het drinklied. Denk hierbij aan de wijnboeren van Moravië. Door het gebruik van dansliederen met een opzwepend karakter, dat onder andere voortkomt uit het vaak vrij hoge speeltempo, en accentverschuivingen, ontstaat verplaatsing van het ritme. Door de invloed van de Slavische muziek wordt door Moravische muzikanten een interpretatie aan de genoteerde muziek gegeven die wordt gekenmerkt door de al genoemde accentverschuivingen, maar ook door het soms iets zwaarder aanzetten en dan weer aanbinden van verschillende tonen. In een publicatie van de heer Albert Flikkema is de volgende omschrijving van deze “Tsjechische ritmiek” te vinden:
“Vooral in het polkaspel komt de “Tsjechische ritmiek” tot uitdrukking. In het notenschrift wordt dit o.a. tot uiting gebracht door syncopen en accenten. Toch zal een niet-Tsjech dit op een andere manier spelen, terwijl de Tsjechische muzikant het als volgt zal spelen: De 1e achtste noot “veert” een beetje op, de 2e  wordt aan de 3e, en de 4e weer aan de 1e achtste gebonden, waarbij hij de onbetoonde achtste ietsjes breder en zwaarder speelt als verwacht zou worden. Met name in de Moravische stijl wordt er veelvuldig gespeeld met zogenaamde “buiknoten” op bijv. de 2e en 4e achtste uit een rij van vier achtsten onder een bindingsboog.
Een ander kenmerk is de ingekorte kwart. Vaak wordt deze iets korter dan de feitelijke waarde gespeeld. De oorsprong ligt hier vooral in de gezongen volksmuziek. Een andere vocaalvorming in het Tsjechisch (Slavisch met kortere klanken dan bijv. het Duits of Nederlands) heeft directe invloed op de speelstijl en de “klinkende” lengte van de noten. In de melodielijn van de blaaskapel worden immers de zangers en/of zangeressen begeleid en zal de muzikant met zijn “koperen keel” de muziek zo spelen zoals hij het zou zingen, hoewel de muzieknotatie anders is.
Deze speelstijl maakt de Tsjechische blaasmuziek levendiger, enthousiaster en doorzichtiger. Minder “calvinistisch” dus dan dat de Nederlandse koperblazer over het algemeen speelt. 

De invloed van de Slavische cymbaalmuziek, bekend van de muziek van de Hongaarse zigeuners, is bij de Mährische muziek duidelijk merkbaar. Het spreekt voor zich dat de volksdansen en –liedjes de basis vormen voor veel van de bestaande melodieën.

De Böhmische muziekstijl
Kenmerkend voor de Böhmische stijl is de wat “rustiger” speelstijl ten opzichte van de Moravische stijl, hetgeen zich bij een polka uit in een over het algemeen wat langzamer en gemoedelijker speeltempo. Het karakter is rustig en gedragen, soms zelfs statig. Naast deze karaktereigenschappen heeft deze stijl toch regelmatig veel pit in zich, hetgeen voortvloeit uit de cultuurvermenging van de geïmmigreerde Duitsers en de autochtone Tsjechen. 
De typisch Tsjechische muzikale accenten worden over het algemeen wat minder benadrukt dan in de meer Slavische stijl van de Moravische muzikanten.
De Böhmische stijl klink verder geleidelijker en glijdender, vooral in de zang, waarbij een voorliefde bestaat voor gebonden toongroepen in plaats van het toon voor toon aaneenbinden.
De Böhmerländer muzikant laat zijn lied eerder klinken “alsof niemand hem toehoort”. Hij speelt meer ingetogen als orkestmuzikant en treedt over het algemeen minder op de voorgrond.

De standaardbezetting van de Moravische blaaskapel bestaat uit 12 muzikanten, te weten: 
3x klein Koper
2x Tenorhorn/Bariton
1x Bariton
1x Klarinet Bb 
1x Klarinet Eb 
2x Trompet (begeleiding) (vaak trompet in Eb of mellafoon) 
1x Trombone (begeleiding)
1x Bastuba
1x Slagwerk 
(2x Zang)

De standaardbezetting van de Böhmische blaaskapel bestaat uit 22 muzikanten, te weten: 
7x Klein Koper
5x Tenorhorn/Bariton
3x Klarinet Bb 
1x Klarinet Eb of 1x Fluit
3x Trombone of hoorn (begeleiding) 
2x Bastuba
1x Slagwerk 
(2x Zang) 

Bekende componisten zijn:

Böhmisch: Vejvoda, Poncar, Vacek, Blaha, Valdauf, Kubes, Borovicka, en Skabrada, maar ook Pleyer en Aust.

Mährisch: Prajka, Zvacek, Manas, Manas, Slabak, Prochazka, Kamenik, Gursky, Konecny en Hotovy. 

Zoals in de praktijk natuurlijk ook te horen is bestaan er dus wel degelijk verschillen en het spreekt voor zich dat composities uit de bedoelde landstreken gespeeld dienen te worden met de passende en karakteristieke bezettingen. Uiteraard worden ook vaak werken gearrangeerd voor Böhmische kapellen op basis van Moravische thema’s. Het is dan vanzelfsprekend dat zo’n arrangement niet door een Mährische kapel dient te worden uitgevoerd. Wanneer deze kapellen de bedoeling hebben op dat moment originele muziek te willen spelen moeten zij zich beperken tot het spelen van hun eigen originele muziek op basis van de eigen bezetting. Dit laatste geldt uiteraard ook in omgekeerde zin voor de Böhmische orkesten.

Soms spelen blaaskapellen op concoursen Böhmische en Mährische werken door elkaar. Het moge duidelijk zijn dat dit, gelet op al het voorgaande, niet wenselijk is en artistiek ook niet verantwoord. Je zou haast kunnen zeggen: “Schoenmaker blijf bij je leest”, dus met andere woorden: Kapellen blijf bij de stijl die bij je bezetting hoort. Het is overigens wel vaak zo dat het juryteam vast kan stellen dat getracht wordt de stilering van de beide soorten muziek op passende wijze uit te voeren. Het is echter de transparantie van de klank en de klankkleur op zich die te wensen over laat. Wanneer Mährische muziek met meer dan +/- 14 muzikanten wordt gespeeld wordt het geheel al snel te dik en dus ondoorzichtig. Je dient als orkestleider wel haast over tovenaarscapaciteiten te beschikken om met zoveel meer muzikanten de vereiste klankkleur te benaderen, laat staan te evenaren. Beter zou het zijn wanneer de kapelleiders zich tevoren zouden verdiepen in de achtergronden van hun muziekkeuze om zo hun kapellen tot nog grotere hoogte te brengen. Te vaak komt het voor dat het juryteam zich geplaatst ziet voor een prima spelend orkest met titels bij de vrije keuzewerken die niet overeenkomen met de bezetting van het betreffende orkest. Natuurlijk wordt er dan objectief beoordeeld aan de hand van de vaststaande, min of meer “meetbare” rubrieken als zuiverheid, klankgehalte, balans, samenspel enz. Maar het mooie aan muziek, zeker aan volksmuziek, is dat beetje extra, dat beetje feeling hebben voor zaken die niet goed meetbaar zijn. Ik bedoel hier aspecten als stijl, karakter, sfeer muzikaliteit, klankpalet, spontaniteit, bezieling inzet, opbouw en zo zou ik nog wel even door kunnen gaan. Allemaal zaken waarbij de uitvoering van de compositie centraal staat, maar die juist door oneigenlijk gebruik van bepaalde composities en arrangementen teniet worden gedaan. Door een duidelijke scheiding aan te brengen in de lijst met verplichte werken en verplichte keuzewerken is er vanuit de organisatie voor gezorgd dat vermenging van stijlen daarbij niet meer mogelijk is. Nu ligt het aan de individuele orkesten om ervoor te zorgen dat ook bij de vrije keuzewerken op de concoursen de juiste keuze wordt gemaakt. 

Bronvermelding:

“Das Böhmische Musikantentum” – Michael Komma
“Mein Leben – die Musik” (Biografie Ernst Mosch) – Georg Ried, Elmar Wolf
“Geschiedenis der muziek” – Curt Sachs
Spectrum “Muziekencyclopedie” – Th. Willemze
“Muziekgeschiedenis in voorbeelden” – Otto Hamburg
Publicatie “Het wat en hoe van de Tsjechische blaasmuziek” – Albert Flikkema
Publicatie “Böhmen und Mähren” – Arno Beerts

Deze website gebruikt cookies van derde partijen om bij te houden hoe u onze website gebruikt. Dit helpt ons om beter te begrijpen hoe bezoekers onze site kunnen vinden en gebruiken.   Meer info